Lijnenteelt

 

  • Veranderen van genetische elementen is een van de kernwaardes van onze fokkerij.
  • Verantwoord omgaan met lijnenteelt is zeer belangrijk
  • Is er verschil tussen inteelt en lijnenteelt? (zie hieronder de vragen 24, 26, 27 en 28 uit het leerboek Fokkerij).

Vraag 24: Is er verschil tussen inteelt en lijnenteelt?

Antwoord: In de theorie kan geen strakke scheidslijn getrokken worden tussen inteelt en lijnenteelt. Van inteelt is sprake als twee dieren met elkaar worden gepaard die familie van elkaar zijn. Bij lijnenteelt wordt hetzelfde gedaan.

 

In de (fokkers) praktijk lijkt wel vaak een iets verschillende betekenis te worden gegeven aan de twee begrippen. Onder fokkers wordt de kreet ‘lijnenteelt’ vaak gebruikt als het gaat om:

  • Een bewuste keuze van inteelt.
  • Een of meerdere gemeenschappelijke voorouder(s) die ver terug in de afstamming zitten.

 

De kreet ‘inteelt’ wordt door fokkers vaak gereserveerd voor paringen van twee familieleden die:

  • Nauwer aan elkaar verwant zijn
  • Niet of moeilijk te vermijden waren

 

Of het bewust toepassen van inteelt opweegt tegen de risico’s ervan, daarop wordt elders in gegaan.

Vraag 26: Welke redenen zijn er om bewust inteelt/lijnenteelt toe te passen?

Antwoord: Fokkers zijn vaak niet blij met de natuurwetten die het ‘strooien’ in de hand werken. Fokkers zijn juist gebaat bij zekerheid in de vererving. Ze zijn daarom vaak op zoek naar methoden om een bepaalde mate van fokvastheid of fokzuiverheid te creëren.

 

Bij het toepassen van lijnenteelt is de achterliggende gedachte veelal om daarmee goede eigenschappen te ‘verankeren’ en zo zekerheid in de vererving te creëren.

 

Over het bewust gebruiken van lijnenteelt kan het volgende gezegd worden:

  • Lijnenteelt is een (milde) vorm van inteelt. Inteelt hoeft niet tot problemen te leiden maar betekent wel altijd een risico. Zie voor meer uitleg hierover: de risico’s van inteelt.
  • De woorden ‘vastleggen’ of ‘verankeren’ zijn suggestief. Verankering van een polygeen kenmerk is vrijwel onmogelijk. Zie voor meer uitleg hierover: verankering van kenmerken.
  • Van de dieren waarop word ingeteeld, zullen niet alleen de positieve maar ook de negatieve kwaliteiten bevestigd worden.
  • Ook kan gezegd worden: lijnenteelt verhoogt gemiddeld genomen de concentratie genen van de voorouder waarop wordt ingeteeld  en dat betekent dan weer dat de eigenschappen van die bekende voorouder met grotere kans terug zullen komen in het fokproduct. Dit laatste is overigens geen garantie. Bij het doorgeven van genen naar de volgende generatie speelt, zoals bekend, het toevalsprincipe een belangrijke rol. De genen van de voorouder waarop bewust wordt ingeteeld, zitten niet noodzakelijk bij iedere generatie bij ‘de gelukkige’ helft die wordt doorgegeven. Hoe meer generaties er zitten tussen het dier in kwestie en de gemeenschappelijke voorouder, hoe groter de kans dat genen van die gemeenschappelijke voorouder niet zijn meegekomen.

Vraag 27: Wat zijn redenen om kruising toe te passen?

Antwoord: Met kruising wordt het kruisen van twee paarden uit verschillende ‘rassen’, ‘lijnen’ of populaties bedoeld. Het gaat hierbij dus om paarden die genetisch gezien ver van elkaar afstaan. Er zijn vanuit het veefokkerij oogpunt drie redenen om twee populaties met elkaar te kruisen:

 

  1. Snelle verbetering van een bepaalde eigenschap (een ander ras is bijvoorbeeld veel beter op dit onderdeel dan het eigen ras/populatie, denk hierbij bijvoorbeeld aan de hardheid van het Engels volbloed)
  2. Inbrengen van nieuwe eigenschappen (soms is dit noodzakelijk omdat kenmerken negatief aan elkaar gerelateerd zijn. Door selectie op het ene kenmerk is een ander kenmerk dan deels uit de populatie verdwenen);
  3. Bewust profiteren van het heterosis-effect in de volgende generatie. (Ver uit elkaar gelegen lijnen kunnen voor bepaalde kenmerken homozygoot zijn. De ene lijn is bijvoorbeeld homozygoot recessief, de andere homozygoot dominant. In dit geval ontstaan heterozygote nakomelingen. Als deze eigenschap het dominante heterosis-effect vertoond zijn de heterozygote nakomelingen beter dan het gemiddelde van beide ouders.)

 

In de paardenfokkerij is vooral de eerste reden belangrijk. Door de grote hoeveelheden nakomelingen per moederdier is in de varken en pluimveehouderij wel een kruisingsschema mogelijk waarbij veel van het heterosis-effect geprofiteerd kan worden. In dat geval is het namelijk makkelijker om ‘zuivere lijnen’ te handhaven.

Vraag 28: Een kruisingsproduct (F1) ‘strooit’ zegt men. Waar wordt dat door veroorzaakt?

Antwoord: Een nakomeling die ontstaan is uit het kruisen van twee rassen, lijnen of populaties wordt het kruisingsproduct genoemd. (ook wel F1 genaamd). Dit veulen heeft 50% van zijn chromosomen uit de ene populatie (A) ontvangen en de andere 50% uit een andere populatie (B).

 

Als dit kruisingsproduct weer wordt ingezet als fokdier (als ouder) zal vervolgens weer een toevallige greep (50%) van zijn (of haar) chromosomen naar de volgende generatie gaan. Deze toevallige greep zal meestal een mix zijn van chromosomen uit populatie A en uit populatie B. Soms echter zal een groter deel uit A afkomstig zijn en soms een groter deel uit B. Theoretisch kan de F1 zelfs al zijn chromosomen uit A of alles B doorgeven. Het is immers het toeval dat bepaalt welke 50% van zijn genen de F1 weer doorgeeft aan zijn nakomelingen. De nakomelingen van F1 kunnen dus veel (genetische) overeenkomsten hebben met dieren uit populatie A maar in een ander geval veel met die uit populatie B. Dit toevalseffect bij het ontstaan van sperma- en eicellen maakt dat kruisingsproducten ‘strooien’.